Het manuscript bestond uit stapels getypte vellen met doorslagen, getypt op een kleine baby-hermes. Volle bladzijden, zoals ook zijn brieven waren. Wat we aantroffen was een eerste versie die, met grote tussenpozen, getypt was tussen medio 1996 en oudejaarsdag 1997. Een chronologische serie hoofdstukjes, plus een aantal hoofdstukjes waarbij de autobiografische kapstok niet gebruikt werd. Hij vertelde zijn levensverhaal niet omdat hij zichzelf zo interessant vond, maar omdat hem dat de gelegenheid bood nog eenmaal zijn visie te verwoorden.
Wat zeg ik, ‘nog eenmaal’? We troffen een onderwerp soms wel drie of vier keer aan, in verschillende fasen van zijn leven. En niet alleen hetzelfde onderwerp, maar ook dezelfde mening (want hij was consistent) én dezelfde formuleringen, want zo zat het in zijn hoofd. Doublures had hij misschien zelf bij een tweede ronde teruggedrongen; wij hebben dat nu voor hem gedaan. Thematische hoofdstukken zijn ten dele geïntegreerd in het chronologische verhaal, en deels verwerkt in de Epiloog.
Het persoonlijke ten dienste van de zaak is een ander kenmerk van het manuscript zoals wij dat aantroffen. Als ambtenaar verdwijnt hij in het collectief achter de minister. En ook waar hij wel als individu zichtbaar was, deed hij dat soms indirect, gebonden aan de functie – sprekend over ‘de lijsttrekker’ in plaats van ‘ik’.
Heel karakteristiek was het eerste hoofdstuk over zijn jeugd. Tien bladzijden, over Den Haag in zijn jeugd, over de plaats van vrouwen in de maatschappij, over het Plan van de Arbeid en economische theorie. Hij vertelt over het sociaal-democratische milieu van zijn jeugd, door een studie uit 1991 van Madelon de Keizer over de oprichters van Het Parool te citeren. Naar eigen zeggen was hij terughoudend met het persoonlijke omdat hij de biografen van zijn vader niet voor de voeten wilde lopen. De indirecte stijl, het citeren suggereert ook onzekerheid, die zich toont als het zoeken naar rugdekking door citeren en verwijzen, ook waar hij dat niet nodig had. De wijze waarop hij over zijn jeugd schreef, is te waarderen als bescheidenheid, maar het is ook heel frustrerend bij een boek dat een autobiografie wil zijn. Uiteindelijk, zult u zien wanneer u het boek ter hand neemt, hebben we dit probleem opgelost door het af te schaffen. Er is geen hoofdstuk over zijn jeugd, maar slechts een Proloog waarin de eigen elementen zijn behouden.
Kortom, redigeren bestond uit verplaatsen, verplaatsen en verplaatsen, en weglaten, weglaten, en weglaten. Eindeloos schaven, met telkens weer een beetje buikpijn.
Hem beter recht doen dan hij zichzelf recht deed
We konden het niet laten bij ordenen en weglaten. We hebben ook uit andere teksten van hem gedeelten toegevoegd. Zo zijn, vooral door Marijke, citaten uit brieven opgezocht. Soms zijn gedeelten van datgene waarover hij schreef ingevoegd, uit een artikel over de capitulatie in 1940 en een rede tot het congres van DS’70. Dan weet de lezer waar het over gaat.
De belangrijkste toevoeging is voortgekomen uit de overtuiging dat hij zichzelf geen recht deed. In het manuscript schreef hij over de bezettingstijd, maar zo kort dat het misleidend was. Ik citeer uit het manuscript:
“Begin juli 1944 werd ik gearresteerd ten huize van een vriend aan het Koningsplein. In mijn tas zat het begin van een lezing waarover ik advies wilde vragen. Noch in de tas noch bij fouillering vonden ze iets illegaals. Het was onredelijk dat ze mij toch vasthielden.”
Dit is het verhaal dat hij bij de verhoren in Vught heeft volgehouden; na anderhalve maand werd hij vrijgelaten. Het is niet nodig om meer dan vijftig jaar later het verhaal nog zo te vertellen. Gelukkig was er over zijn ervaringen in de bezettingstijd en illegaal werk (vooral zorg voor onderduikers) een dagboek van hem, gereconstrueerd in mei 1945 en in 1978 in zijn vriendenkring verspreid. Daarvan is, sterk bekort, het een en ander opgenomen. Het toont hoezeer ervaringen in deze jaren hem gevormd hebben. Verliezen die hem getekend hebben. Hoe hij doordrongen was van voorzichtigheid en het belang van controle. Niet verbitterd, maar hij had wel een sceptisch, en daarmee realistisch, mensbeeld.
Jezelf leren kennen
Mensen wroeten in familiegeschiedenis om zichzelf beter te begrijpen. Als kind hoop je uit zo’n boek ook wat over jezelf te leren, bijvoorbeeld over zijn verwachtingen bij je geboorte. Ik citeer uit het boek (blz. 116):
“In april 1954 beviel Erica van een zoon. Wij vernoemden hem naar zijn beide gootvaders, Willem Bernard, en wilden dit ook als dubbele roepnaam gebruiken. Het was een handicap dat ik maar één naam had, en nog wel dezelfde als die van Vader.”
En zo gaat het niet over mij, maar over zijn leven, in dit geval in relatie tot zijn vader.
Maar ik kon ook op andere manieren wat over mezelf leren, door met de tekst en de man daarachter bezig te zijn. Het is een heel aparte tijd geweest, deze twee jaar waarin het leven van mijn vader zo door mijn handen ging; een nadrukkelijke aanwezigheid, nog versterkt doordat zijn archief mijn studeerkamer vulde. Het is niet alleen een heleboel werk geweest maar ook een intenser, persoonlijker proces dan ik gedacht had. Ik zag meer van zijn emoties en zijn zelfbeheersing dan ooit eerder. Ook zag ik meer van zijn beperkingen, hoe moeizaam hij als schrijver is, met telkens het dilemma tussen laten staan en ingrijpen. De eigen-aardige combinatie van sobere humor en soms gigantisch ‘overstatement’, terwijl hij dacht dat hij dat niet deed. Ik kreeg te zien hoe hij vol overtuiging, met hartstocht op een aantal punten een eigen koers kiest die voor belangen van zwakken op zoekt te komen – voor kinderen, het milieu, de toekomst – ook als zijn visie niet gewaardeerd werd. Bij de afscheidsbijeenkomst twee jaar geleden noemde ik hem ‘zorgvuldig links’, en dat is met dit boek voor mij ingevuld.
Het is een ander boek geworden dan wanneer hij het zelf had afgerond, want hij zou veel minder advies gevraagd hebben, en zeker niet van zijn kinderen. Het had me een hoop werk bespaard, maar ook me een kans ontnomen om mijn vader en mezelf beter te begrijpen. Hij is me dierbaarder geworden, dichter bij gekomen, qua overtuigingen en qua persoon. Uiteindelijk hoop ik, en ben ik er ook van overtuigd, dat het een boek is geworden dat hem beter recht doet dan hij zichzelf recht zou hebben gedaan.
Hier in het centrum van Den Haag heeft het grootste deel van zijn werkzame leven zich afgespeeld. Even verderop was het Ministerie van Financiën. Aan de andere kant van de vijver de Tweede Kamer. En hier de Rekenkamer, de laatste plek geweest waar hij officieel een ambt vervulde. Het is een groot genoegen om hier dit boek te mogen presenteren.
Wij zijn u, mevrouw Stuiveling, zeer dankbaar voor de gastvrijheid vanmiddag door u verleend. Hij had waardering voor u, en ook in het persoonlijke iets gemeenschappelijks – het aangesproken worden als ‘kind van’. Het is met erg veel genoegen dat ik hierbij u het eerste exemplaar aanbied.