Een beetje geloven – een vrijzinnige stijl

Inleiding door Willem B. Drees in Een beetje geloven: Actualiteit en Achtergronden van het Vrijzinnig Christendom, red. Willem B. Drees (Amsterdam: Balans, 1999; isbn 9050184235). Herdrukt in 2001.

 

 

‘Een beetje zwanger’ bestaat niet; je bent zwanger of je bent het niet. ‘Een beetje geloven’ is als even onzinnig afgedaan: ‘het is alles of niets; tegelijk wel en niet kan niet, en een tussenvorm is er niet’. Aldus Rudy Kousbroek in Hoger Honing. Polemische atheïsten tekenen de kaart graag zo dat er slechts twee mogelijkheden lijken te zijn: je gelooft of je gelooft niet, je bent atheïst of je bent orthodox gelovige. Toch zijn er veel mensen die wel degelijk ‘een beetje geloven’. Er zijn mensen die zich geraakt voelen door het christelijke erfgoed maar terughoudend zijn ten aanzien van traditionele beelden en woorden. De hervertelling door Nico ter Linden en het boek van Karen Armstrong, Een geschiedenis van God, boeit zulke mensen omdat ook deze auteurs op een open manier omgaan met de traditie.

In deze situatie, waarin sprake is van polarisatie bij hoeders van orthodoxie en atheïsme én tevens van een spirituele markt waarop zeer diverse waar wordt aangeboden, wil dit boek inhoudelijk een beeld bieden van vrijzinnig geloven in deze tijd. Vrijzinnig geloven dat verbonden is met de christelijke, protestantse traditie, maar dat zich niet in orthodoxie wil laten opsluiten. Vrijzinnig geloven dat, met de atheïsten en sceptici, waardering heeft voor moderne wetenschap en mensenrechten, maar dat zich niet tot een als al te benauwd beleefd mensbeeld wil laten verleiden. Vrijzinnig geloven dat met de spirituele zoekers open wil staan voor ervaringen die in andere culturen zijn opgedaan, zonder echter de kritische zin te verliezen.

In dit boek gaat het om het verwoorden en verantwoorden van vrijzinnig geloof als intellectuele, morele en spirituele traditie. Het gaat niet om een opsomming van elementen die wel of niet geloofwaardig zijn, maar om de vraag wat en hoe er te geloven zou kunnen zijn. ‘Hoe te geloven’, want vrijzinnig geloven is niet zozeer ‘een beetje geloven’ qua hoeveelheid, alsof het om orthodoxie minus een aantal geloofsartikelen zou gaan, als bovenal om ‘geloven in een vrijzinnig-protestantse stijl’. ‘Een beetje geloven’ is geen tussenvorm – een beetje wel, een beetje niet – , maar wat mij betreft een geuzennaam voor een vorm van geloven die zich rekenschap wil geven van nieuwe kennis en gewijzigde morele intuïties. Later in deze inleiding volgt een overzicht van de hoofdstukken, maar eerst zal ik het contrast met andere houdingen, met het óf-óf-denken en het én-én-denken, verder uitwerken.

 

Óf-óf: de vrijmoedigheid vermalen?

“Met orthodoxe gelovigen kan ik duidelijke gesprekken voeren over wat hen beweegt. Ik heb wel sympathie voor iemand die in geloofszaken een scherp gemarkeerde positie inneemt. Voor mensen die zeggen te geloven dat er ‘iets’ is en zich daarom religieus noemen, heb ik minder sympathie. Zulke mensen denken nauwelijks na. Zij zijn intellectuele luiwammesen. Aan zo’n vage positie kan ik geen enkele betekenis hechten. Je kunt je dan beter geen christen noemen. Prima als je zegt dat er iets meer moet zijn, maar voor mij ben je dan een atheïst.” (Paul Cliteur)

Vrijzinnig geloven is niet vanzelfsprekend. Indien je af mag gaan op sommige publieke confrontaties, dan lijkt er juist voor wat betreft geloof geen ruimte voor vrijmoedigheid. Geloof wordt ons voorgehouden als een pakket dat men als geheel heeft aan te nemen of te verwerpen. Zo zijn er, bijvoorbeeld, de vruchteloze discussies over schepping óf evolutie, alsof het gaat om twee concurrerende verklaringen van biologische verscheidenheid. Intellectuele bestrijders van religie zien het liefst tegenover zich mensen die ‘alles zeker weten’. En omgekeerd is voor Amerikaanse creationisten die een recente schepping in zes dagen verdedigen, iedereen die anders denkt een evolutionist, en dus verdacht als atheïst. Beide opponenten vatten ‘echt geloof’ op als een geheel aan overtuigingen en rituelen dat men aanhangt of ver­werpt, met alle toeters en bellen die er aan verbonden zijn. Een pakket dat volgens de gelovige als kennis op Openbaring zou berusten, onaantastbaar want ontheven aan de wisselvalligheden van het historische bestaan.

‘Geloof’ dat zich toont als menselijk zoeken is volgens de óf-óf’fers geen echt geloof; het is crypto-atheïsme aangezien het af ziet van de stelligheid en pretenties die volgens hen aan geloof verbonden horen te zijn. Orthodoxe en atheïstische óf-óf-fers zijn elkaars bondgenoten als alles-of-niets’ers. Zij hebben allebei behoefte aan een zwart-wit tekening van onze situatie, een scherp profiel van de opponent – die vervolgens juist door dat scherpe profiel ook belachelijk wordt. Beide posities zijn te zien reacties op de secularisatie, de afname van het belang van geloof en kerk in onze cultuur. De gelovige gaat deze ontwikkeling te ver. Hij zoekt heil in reconfessionalisering, op z’n minst als soevereiniteit in eigen kring. De atheïst is verbaasd dat secularisatie niet het einde van alle religiositeit heeft betekend, en kan dat alleen aanvaarden als domheid, hetzij doordat die secularisatie niet aanvaard is (de orthodoxe gelovige) of doordat de consequenties niet serieus genomen worden (de vrijzinnige, die niet zou nadenken).[i]

Óf-óffers denken in termen van een pakket dat je als geheel aanneemt of verwerpt. Deze benadering lijkt verwant aan de wetenschapsfilosofische benadering die verbonden is met de naam van Karl Popper. Indien bij een experiment iets wordt gevonden dat niet strookt met de voorgestelde theorie, dan is die theorie weerlegd, gefalsifieerd, en kan die theorie in z’n geheel in de prullenbak worden gegooid. De onderzoeker neemt een nieuw blanco blad, en kan weer een nieuwe theorie proberen bedenken. Zo werkt wetenschap echter niet. Als er een uitkomst is die niet past bij onze verwachtingen, dan gaan we onze theorieën aanpassen, waarbij veel wordt vastgehouden. Het nieuwe onderzoek bouwt verder op het voorafgaande, maar veroorlooft zich ook de vrijheid om daarbij de theorie te veranderen. Het óf-óf-denken sluit aan bij een verouderde wetenschapsfilosofie die al te zeer de tweedeling van alles-of-niets, aanvaarden of verwerpen hanteerde.

 

Én-én: vrijmoedig wordt vrijblijvend?

Is én-én het alternatief voor óf-óf? Zou je tegelijk boeddhist, christen, moslim en atheïst kunnen zijn? Een dergelijke levenshouding is problematisch, aangezien er echte verschillen zijn, niet alleen qua denkbeelden, maar ook qua aanwijzingen voor het handelen.

Religies kan je vergelijken met talen. Net zo min als iemand alle religies tegelijk kan aanhangen, kan een mens een mix van alle talen spreken. En net zoals iedereen een moedertaal heeft waarin de eigen gevoelens en gedachten beter uit te drukken zijn dan in andere talen, zo kunnen ook bepaalde verhalen, liederen, rituelen en symbolen meer vertrouwd zijn dan andere. Ik wil best geloven dat Swahili of Chinees even goed is om mee te leven, maar daarom hoef ik nog niet mijn eigen taal op te geven, noch over te gaan tot een taal die alle talen combineert. Ik leef niet met ‘taal’, maar altijd met een bepaalde taal.

Iedere taal verandert. Er worden woorden overgenomen van andere talen – zoals het Nederlandse woord ‘apartheid’ dat z’n weg heeft gevonden over de hele wereld. Er worden nieuwe woorden ingevoerd omdat er nieuwe verschijnselen aan de orde zijn. En er worden woorden afgedankt omdat ze niet meer adequaat zijn, of als slecht ervaren worden – het woord ‘nikker’ is een duidelijk voorbeeld.

Net zo als dat geldt voor taal, is ook identiteit historisch gegroeid maar daarmee nog niet gefixeerd. Integendeel, volks­verhuizingen en vakanties, de Industriële en de Informa­tie Revolutie, anti-conceptie-pillen en gezondheidszorg: duizenden factoren beïnvloe­den de identiteit van mensen en van culturen. Respect hebben voor andere culturen, bereid zijn van anderen te leren, betekent niet dat men de eigen identiteit opgeeft, maar dat men toelaat dat die zich ontwikkelt.

Leren van anderen is verstandig. Men kan zich ontwikkelen, uitgaande van het vermoeden dat er goede zaken zijn in de eigen traditie én in die van anderen. In die zin is de New Age-supermarkt met ideeën van Siberische sjamanen en Australische Aboriginals een positieve zaak. Maar én-én kan ook te gemakkelijk zijn; wij dienen bij het winkelen onze kritische zin niet op te geven. En als we kritisch staan ten opzichte van elementen uit andere tradities, dan dienen we ook bereid zijn diezelfde criteria te gebruiken ten aanzien van onze eigen overtuigingen.

Wanneer het gaat om levensovertuiging, dan denk ik bij de criteria allereerst aan intellectuele kracht, te vatten in noties als helderheid, consistentie (geen tegenspraken) en coherentie (samenhang, in zichzelf en met andere, wetenschappelijke en historische kennis). Al te vaak is het met spirituele verhalen als met het TV-spookje Casper: het ene moment gaat hij dwars door een stenen muur, het andere moment vangt hij een vallende baksteen op die iemand dreigt te treffen. Bij criteria denk ik ook aan overeenstemming met onze morele intuïties zoals die bijvoorbeeld een collectieve uitdrukking gevonden in verklaringen over mensenrechten. Bij de beoordeling van levensbeschouwelijke overtuigingen staan we ook voor de vraag wat voor levenshouding ten opzichte van medemensen en de natuur waar wij deel van uitmaken deze ondersteunen. Grote delen van de bijbel zijn niet aanvaardbaar op morele gronden; daar moeten we selectief mee omgaan. Niet alleen kijken we naar de morele houding die door een levens­beschouwing wordt gevoed, maar ook naar de levenshouding, ‘spiritualiteit’, om dat modewoord te gebruiken. De gezindheid die een levensbeschouwing voedt, bijvoorbeeld wanneer mensen geconfronteerd worden met onrecht en verdriet, is van belang bij de beoordeling van een bepaalde visie. Het gaat niet alleen over de houding op een enkel moment, maar ook om het uithoudingsvermogen. Soms wordt iets aangeboden als een instant-product, moeiteloos te verwerven door een korte cursus. De vraag is of dat iemand werkelijk voedt en verandert, een lange adem geeft. Als gezegd wordt dat ziekte ‘tussen de oren zit’ en te verhelpen is door ‘positief denken’, dan lijken we wel te praten als de vrienden van Job die hem nog eens extra in de put helpen door te zeggen dat zijn ellende zijn eigen schuld is.

Zoals bij rellen soms sprake is van ‘proletarisch winkelen’ als een gemakkelijke manier om aardse goederen te verwerven, zo is er ook heel wat ‘burgerlijk winkelen’ in de spirituele supermarkt; met een goedgevulde portemonnee kan men zich in een weekend laten inwijden in meditatietechnieken of therapieën van allerlei aard. Het ‘burgerlijke spirituele winke­len’ kan behoor­lijk prijzig zijn. Ernstiger nog is dat er een spiritueel-therapeutisch piramidespel ontstaat: wie een dure cursus tot spiritueel-therapeut gevolgd heeft, moet zelf nieuwe klanten werven om de investering terug te verdienen. Na zo’n investering kan je je het niet meer veroorloven om te zeggen dat de keizer geen kleren aan heeft.

Én-én-denken dat het zichzelf te gemakkelijk maakt, intellectueel en spiritueel, is te verwerpen. Maar dat betekent niet dat we alleen maar hebben te kiezen tussen complete pakketten, het óf-óf-denken. Dan zouden wij het ons ook te makkelijk maken. Én-én-denken dient op intellectueel en spiritueel integere wijze aangepakt te worden. Dat begint ‘daar waar we staan’, en in die zin is het niet zonder meer én-én-denken, maar het aangaan van een voortdurend leerproces, waarbij men ook leert uit de ontmoeting met ande­ren. Dat leerproces kunnen we niet vermijden door te doen alsof we ongewijzigd vast kunnen houden aan overtuigingen van vroeger. We kunnen het ook niet ontlopen door te doen alsof er niets van waarde in de eigen of andere tradities te vinden is.

Beginnen daar waar wij staan

In dit boek willen wij als auteurs serieus op de uitdagingen ingaan die er voor geloof in deze tijd zijn. Wij beginnen ‘daar waar wij staan’, bij de vrijzinnige stroming die binnen het protestantisme in de Nederlandse cultuur haar vorm heeft gekregen in kerkgenootschappen zoals die van de remonstranten, de vrijzinnig hervormden, de vrijzinnige geloofsgemeenschap NPB en de doopsgezinden. Een definitie die vrijzinnigheid scherp afgrenst, doet geen recht aan de werkelijkheid waarin een dergelijke levensinstelling ook is aan te treffen bij anderen, bij gereformeerden en katholieken, bij joden, islamieten, soefi’s en anders-gelovigen, bij humanisten en andere ongelovigen. Er zijn verschillende nadere plaatsbepalingen van vrijzinnigheid in dit boek te vinden (zie, bijvoorbeeld, de bijdragen van Adriaanse en Cossee). Het gaat ons hier niet om het trekken van een grens rond een bepaalde stroming als wel om het verwoorden en verantwoorden van een religieuze traditie die ons persoonlijk dierbaar is om zo bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van die levensinstelling. Drie kenmerken van een vrijzinnige houding wil ik hier naar voren halen: openheid voor de buitenwereld, gehechtheid aan het moderne, kritische denken, en het verstaan van de eigen traditie als vormend in plaats van als normerend.

Openheid voor de buitenwereld was al ter sprake bij de beschouwing over én-én-denken. In principe, zo is de instelling, is er wijsheid in alle andere culturen te vinden. Wij kunnen ook veel leren van schrijvers en dichters. Verbeelding en vrijheid zijn van grote waarde. Maar we zijn ook gehecht aan waarheid. Het vrijzinnige denken – althans in de vorm die hier aan het woord is – is gebonden aan het moderne, kritische denken, zoals dat in Europa in de Verlichting tot ontplooiing kwam. Politieke macht van vorsten, edelen, bisschoppen en dominees was niet meer vanzelfsprekend; zij hebben de waarheid niet in pacht. Nauw­gezet historisch en wetenschappelijk onderzoek moet de waarheid ontdekken, of althans illusies, ongegronde pretenties en opzettelijk bedrog ontmaskeren. Vragen als ‘Hoe weet je dat?’ en ‘Waarom zou ik dat serieus nemen?’ begeleiden in principe al ons doen en denken. Niets is heilig, niets is boven discussie verheven. Ook de eigen traditie niet. Dat kan doordat vrijzinnigen de christelijke traditie niet zozeer zien als normatief – een openbaring waarin eenduidig is vastgelegd wat waar is en hoe wij hebben te leven. Eerder wordt de traditie gezien als vormend, als gebruiken en verhalen die mee vorm geven aan ons leven. De traditie is meer dan geschiedenis; het is een erfenis die wij gebruiken en op eigen wijze weer doorgeven. De traditie biedt een spiegel waarin wij ons zelf kunnen zien. Het is een bron waaruit wij, kritisch, kunnen putten.

 

Uitdagingen en overwegingen – voorbeschouwing op het vervolg

Ongeloof en twijfel hebben altijd bij geloof gehoord. Ook de mensen in Palestina tweeduizend jaar geleden waren verbijsterd toen Jezus over het meer liep (Marcus 6: 50). Zij verwonderden zich over Jezus die de storm en de zee tot kalmte bracht (Matteüs 8: 27). Ook God werd altijd beleefd als een ‘verborgen aanwezigheid’, dubbelzinnig present in het gedenken van Gods grote daden uit het verleden en in het verwachtingsvol uitzien naar een andere werkelijkheid of deze werkelijkheid anders. Onredelijk kwaad is ook altijd als bitter en pijnlijk ervaren, een aanvechting voor geloof, getuige het bijbelboek Job.

Toch is onze situatie anders; de geloofwaardigheid van geloof is thans op een meer fundamentele wijze in het geding. Een belangrijke oorzaak is het besef dat alles een geschiedenis heeft – ook de bijbelse overleveringen. Wanneer we vragen wanneer bepaalde verhalen zijn ontstaan en wie ze heeft opgeschreven en bewerkt, in welke situatie, met welk oogmerk – dan wordt tegelijk duidelijk dat de verhalen niet rechtstreeks spreken tot ons in onze situatie. Er is een proces van analyseren en uitleggen en van vertalen en toe-eigenen nodig. De bijbel kan, zou je kunnen zeggen, voor ons géén heilig boek meer zijn. Hoe we dan wel zinvol om kunnen gaan met de bijbel, daarover gaat met name de bijdrage van Van Leeuwen.

Ingrijpend is ook de ontmoeting met andere culturen en religies. Ieder cultuurgebied heeft haar grenzen gehad, de schemerzone waar ‘barbaren’ woonden, mensen die brabbelden in plaats van beschaafd te spreken. De Europese expansie naar Afrika, Azië, Amerika en Australië in de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw en de daarop volgende koloniale verhoudingen leidden voor het Christendom tot een intensieve interactie met andere culturen. In eerste instantie kwamen andere culturen in beeld als zendingsgebied waarin onze eigen religieuze waarheid met militaire en bestuurlijke macht verspreid werd. Maar de culturele dominantie van Europa is minder vanzelfsprekend geworden; we zijn nu eerder geneigd om andere culturen te zien als in principe gelijkwaardig. Wij zijn ons bewust geworden van de culturele bepaaldheid van veel van onze eigen overtuigingen. ‘Als mijn wieg ergens anders had gestaan, dan was ik misschien een moslim of een hindoe geweest’. Ook dat is een uitdaging voor de christelijke traditie, waarin immers aan de geschiedenis van Israël en van Jezus een universele betekenis is toegekend. Hoekema en Rougoor presenteren twee verschillende manieren van omgang met religieus denken uit andere culturen.

Verweven met ópenheid voor andere culturen én voor historische en wetenschappelijke kennis, historisch en wetenschappelijk, is er onder vrijzinnigen ook altijd plek geweest voor persoonlijke vroomheid, een persoonlijke levensinstelling. Ketterse bewegingen beriepen zich op de Geest wanneer zij zich wilden bevrijden van de hiërarchische dwang van de bestaande instellingen. Diverse remonstrantse kerkgebouwen die in de twintigste eeuw gebouwd zijn, hebben een raam met een gestileerde voorstelling van de Heilige Geest. Niet voor niets heeft het boek van Karen Armstrong, Een geschiedenis van God in vrijzinnige kring veel weerklank gevonden. Zij schets een ontwikkeling waarin allerlei specifieke godsvoorstellingen in de loop der eeuwen verlaten worden. Zij neemt afscheid van de kerk als instituut, maar niet van een vrij geestelijk leven. ‘De God van de mystici zou een mogelijk alternatief kunnen zijn. De mystici hebben lang beklemtoond dat God niet een ander wezen is. (…) In plaats van God te zien als een objectief feit dat met wetenschappelijke bewijzen kan worden aangetoond, hebben de mystici betoogd dat Hij een subjectieve ervaring is die op mysterieuze wijze in het diepst van ons eigen zijn wordt ervaren’ (438). De persoonlijke kant van geloof is wezenlijk, juist voor hen die niet terugvallen op een pakket van objectief vaststaande geloofsinhouden. ‘Spiritualiteit’, een van oorsprong katholiek woord voor levensinstelling, is ook voor vrijzinnigen essentieel, zoals Van Veen – De Graeff duidelijk maakt. Voor de gelovige kan het niet blijven bij spreken over God; er is ook het spreken tot God. ‘Bidden’ is aan de orde in de bijdrage van Reijendam.

Adriaanse omschrijft vrijzinnige als degene die ‘aan individuele gelovigen de bevoegdheid toekent om zelf over aard en inhoud van hun geloof te beslissen’. Adriaanse schrijft ook over het irrationele karakter van geloof. De publieke verantwoording schiet te kort, juist omdat de gelovige geen toeschouwer kan zijn, alsof God objectief vast te stellen zou zijn, zeg ‘daarboven’. Geloof gaat echter ook niet op in een subjectieve beleving, een vrijblijvend spel van fantasie en emotie. Vanuit het perspectief van de gelovige is er sprake van het deel hebben aan een geheim – een geheim dat gevierd wordt in de geloofsgemeenschap. Ook de godsdienstpsychologe Zock heeft aarzelingen bij een al te sterke nadruk op de individuele gelovige. Juist nu ‘autonomie’ en ‘zelfverwerkelijking’ centrale waarden zijn geworden in onze cultuur, blijkt dat wij helemaal niet op die manier autonoom kunnen zijn. Relaties met anderen zijn wezenlijk voor onze identiteit.

Historisch besef en de ontmoeting met andere culturen hebben hun invloed, maar ook de confrontatie met niet-religieuze projecten in onze tijd. De relatie tussen religie en kunst is aan de orde in de bijdrage van Goud. De kunstenaar en de gelovige moeten elkaar vrijlaten, maar ze hebben elkaar ook nodig. Drees schrijft over geloof en natuurwetenschap. Hedendaagse verbeelding en kennis dagen allebei traditionele godsvoorstellingen uit; het beeld van de ‘oude man met een baard op een wolk’ is ongeloofwaardig in een tijd van ruimtevaart, maar lijkt ook oninteressant en niet inspirerend. In de bijdrage van Siebrand gaat het over de ruimte voor verbeelding, en daarmee over vernieuwing van godsbeelden in de voortgaande ontwikkeling van de geloofsgemeenschap in de samenleving.

In vrijzinnige kring wordt wel gezegd dat het leven belangrijker is dan de leer. Maar de vrijzinnige traditie wil geen eenduidig antwoord bieden op de vraag hoe wij hebben te leven. Ook onze morele intuïties veranderen, en dat wordt positief gewaardeerd. Jezus geneest een bezetene, zo een verhaal bij de evangelist Lucas (8: 33), door een ‘legioen’ aan geesten in een kudde zwijnen te drijven; die zwijnen verdrinken vervolgens in een meer. Als een hedendaagse genezeres zoals Jomanda dat zou doen, zou niet vrijwel de hele bevolking van Nederland over haar heen vallen. Wij zijn anders gaan denken over de omgang met varkens en andere dieren. Nog duidelijker geldt dat slavernij, terwijl ook sociale ongelijkheid tussen arm en rijk, tussen mannen en vrouwen, en tussen gehandicapten en gezonde mensen emotionele weerstand oproept. De veranderende politieke en morele overtuigingen manifesteerden zich onder meer in de roep om vrijheid, gelijkheid en broederschap bij de Franse Revolutie (1789) en in de Verklaring van de Rechten van de Mens (1948). Dergelijke idealen zijn nooit volledig gerealiseerd, maar ze markeren wel een diep insnijdende ontwikkeling. Niet alleen voor wat betreft de leer maar ook ten aanzien van het leven is er sprake van een wisselwerking tussen geloof en samenleving (de bijdrage van Noorman) en tussen vrijzinnigheid en ethiek (de bijdrage van Van der Burg).

De filosoof Otto Neurath beschreef eens hoe een schip wordt verbouwd op volle zee. Het is niet mogelijk het schip geheel uit elkaar te halen en vervolgens weer in elkaar te zetten. Maar het is wel mogelijk om gedeelten te verbouwen, terwijl andere gedeelten dan in tact worden gelaten. Het is een beeld van vernieuwing die gepaard gaat met continuïteit. Dat beeld past ook bij de auteurs van deze essays, die allemaal op eigen wijze verbondenheid met de traditie combineren met vrijmoedige verwoording en vernieuwing. In het laatste essay staat meer expliciet de traditie waardoor zij gevoed zijn centraal. Cossee biedt in kort bestek een geschiedenis van de Nederlandse vrijzinnigheid.

 

Een afsluitende opmerking: Dit boek is geen consensus-document; de auteurs zijn het niet helemaal met elkaar eens – ook over de titel niet. Het is wel een gezamenlijk project; men heeft elkaars teksten kunnen zien en becommentariëren. Uiteindelijk schrijft ieder echter voor eigen rekening, zoals het vrijzinnigen past.

Met het oog op de leesbaarheid is slechts spaarzaam gebruik gemaakt van verwijzende noten; deze zijn aan het eind van het boek verzameld. Meer gedetailleerde verwijzingen en argumentaties zijn soms aan te treffen in andere geschriften van deze auteurs (zie de personalia achterin). Toegevoegd is een bescheiden lijst met literatuursuggesties voor wie verder wil lezen.

 

Noot 1. Polemisch óf-óf-denken is onder meer aan te treffen bij Herman Philipse in zijn Atheïstisch Manifest (Amsterdam: Prometheus, 1995)), waaraan de term ‘crypto-atheïsme’ is ontleend (24), bij de filosoof Paul Cliteur, bij de schrijver Gerrit Komrij (o.a. in de gestalte van de relifoob Boksvoet in zijn trialoog Niet te geloven (Amsterdam: Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, 1997), en bij Rudy Kousbroek, wiens Hoger Honing (Amsterdam: Meulenhof, 1997, 74) de inspiratie leverde voor de titel. De uitspraak van Cliteur stamt uit een interview met hem in Wetenschap, Cultuur en Samenleving 25 (5, mei 1996), 14.

 

Inhoudsopgave van Een beetje geloven

Willem B. Drees, Een beetje geloven – een vrijzinnige stijl / Th. Marius van Leeuwen, Hoe heilig is de bijbel? Naar een nieuwe onbevangenheid / Menno Rougoor, De regenboog als religieus symbool. Een pleidooi voor universele religie / Alle Hoekema, Aziatische christologie en vrijzinnige beelden van God / Willemien van Veen – de Graeff, ‘Hier loopt het ik en het wil God ontmoeten’: Over spiritualiteit / Lenie Reijendam-Beek, Rechtstreekse verbinding gezocht: Over het gebedsleven / H.J. Adriaanse, Geloof als bewaren van een geheim / Hetty Zock, De brief van de karper: Geloven in de tijd van de psychologie / Johan Goud, Spelen met de ernst: De kunst als onberekenbare bondgenoot / Willem B. Drees, Een vriend die mij mijn feilen toont: Bevrijdende en bedreigende wetenschap / Heine Siebrand, De groene vingers van God: Over de dynamiek van de verbeelding / Taco Noorman, Geloof en kerk in de stad / Wibren van der Burg, Op zoek anar een eigentijdse ethiek / Eric H. Cossee, Tegendraadse theologie: Terugblik op vier eeuwen vrijzinnigheid in Nederland / Voor wie meer wil lezen / Register / Personalia